De kans dat Nederland erin slaagt in 2020 zo’n 16 procent van zijn energiegebruik te betrekken uit duurzame bronnen is verwaarloosbaar.
Dat suggereert directeur Maarten Hajer van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), maandag tegenover Het Financieele Dagblad. “‘Het Europese doel van 14 procent was al een enorme opgave, 16 procent is een nog grotere uitdaging. (…) Als je er geen oorlogseconomie van maakt , ga je het niet halen.”
Het Planbureau voor de Leefomgeving publiceerde maandag een rapport over het Nederlandse milieubeleid. Hiermee geeft het PBL een voorschot op het zogenoemde ‘Energieakkoord’ dat milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de overheid samen proberen te sluiten en dat begin juli rond moet zijn.
Het aandeel van hernieuwbare energie in het Nederlandse energieverbruik bedroeg in 2012 4,4 procent, een stijging van slechts 0,1 procentpunt vergeleken met een jaar eerder. In deze mix is biomassa dominant met een aandeel van ongeveer driekwart bij de hernieuwbare bronnen.
Biomassa niet duurzaam
PBL-directeur Hajer staat kritisch tegenover de grootschalige inzet van biomassa. Zo vindt hij bijstook van biomasssa in kolencentrales – waaronder houtsnippers die onder meer uit de Verenigde Staten worden geïmporteerd – geen goede investering in verduurzaming. Ook het verstoken van mest die ook kan worden ingezet voor de opkweek van gewassen, acht hij niet echt duurzaam, zo stelt hij in het FD.
De directeur van het PBL ziet als mogelijkheid dat Nederland de doelstelling van 16 procent duurzame energie in 2020 laat varen, maar dan wel robuuste plannen maakt voor investeringen in echt duurzame energie voor de langere termijn.
Wind op land onrendabel
Los van het PBL kwam het Centraal Planbureau (CPB) maandag met een aparte analyse van de opties voor windenergie. Nederland wil in totaal 6.000 megawatt (MW) aan windcapaciteit bijplaatsen op land, waarvan 3.500 MW in de periode tot 2020. De implementatie hiervan gaat vooralsnog traag. Eind 2011 had Nederland een opgesteld windvermogen van 2.316 MW.
Het CPB stelt op basis van een kosten-batenanalyse dat uitstel van de plaatsing van 3.500 MW aan windmolens in de komende zes jaar wenselijk is, al komt de ambitie uit het regeerakkoord van 16 procent duurzame energie in 2020 daarmee wel onder druk. Uitstel van de investering scheelt 1,5 procent op de duurzaamheidsdoelstelling.
Lage stroomprijs
Groot probleem is dat door de economische crisis de vraag naar energie relatief laag is, terwijl er de laatste jaren juist veel energiecentrales zijn bijgebouwd.
Vooral nieuwe gascentrales hebben daarbij last van het feit dat ze op piekuren niet rendabel zijn. Aan de ene kant komt er op de relatief dure piekmomenten veel Duitse gesubsidieerde stroom uit zon en wind op Noord-westeuropese net.
Daarnaast heeft de Amerikaanse revolutie rond schaliegaswinning geleid tot een overschot aan kolen in de VS. Goedkope Amerkaanse kolen worden naar Europa wordt geëxporteerd en opgestookt in Europese kolencentrales.
Per saldo zijn stroomprijzen hierdoor relatief laag, wat investeringen in windcapaciteit op de korte termijn minder rendabel maakt. De verwachting is wel dat elektriciteitsprijzen in de toekomst zullen stijgen, stelt het CPB, maar de timing hiervan is zeer lastig in te schatten.
Het CPB schat dat nieuwe windmolens in Friesland, waar de opbrengsten het hoogst zijn, rond 2020 winstgevend kunnen zijn. Maar voor windparken in Overijssel, Limburg en Noord-Brabant geldt dat die naar verwachting pas in 2040 winstgevend te exploiteren zijn. Dit maakt een gefaseerde invoering van meer windenergie op land wenselijk, aldus het planbureau.
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl